Het wenen zal ons vergaan
Preek gehouden op de 4e zondag van de zomer 14 juli 2019 in de Grote of Mariakerk n.a.v. Johannes 16: 16-28 en 1 Petrus 3: 17-22
Het wenen zal ons vergaan
De lezingen, die wij vanmorgen te horen kregen, - vanuit het evangelie en de brief van Petrus – zijn weliswaar heel verschillend in toon en kleur, maar toch hebben ze iets gemeenschappelijks. En dat is, dat ze beide gaan over het heengaan van Jezus – en zo lopen beide lezingen in de richting van Hemelvaart en hebben ook betekenis voor na Pinksteren.
En de zinsnede die dan bij Johannes steeds weer klinkt is: nog een kleine tijd. Nog een kleine of korte tijd en je zult mij niet zien en na weer een korte tijd zul je me weer zien. Tot vervelens toe wordt dat steeds door Johannes opgetekend. Hij vindt die typering blijkbaar zo belangrijk, dat hij het er a.h.w. in wil stampen: nog een korte tijd. En als je goed leest en erover nadenkt dan betrekt hij dat op vóór en op na de Hemelvaart. Jezus zegt het voor zijn hemelvaart, maar Johannes schrijft het op na zijn hemelvaart en daardoor komt alles in een ander licht en perspectief te staan. Het geeft een beeld van de vroege kerk, die a.h.w. nog met het hoofd omhoog stond om uit te zien naar de terugkomst van Jezus. En het wachten gaat langer en langer duren en dan klinkt toch steeds weer als een echo van eeuwigheid daardoorheen: nog een korte tijd! En de gemeente is bedroefd van het wachten, zij voelt zich eenzaam en verlaten, vreemd in deze wereld, overal en nergens thuis – en men spreekt elkaar moed in en men zegt: heeft Hij niet gezegd: nog een korte tijd? Nog een korte tijd en dan zal het wenen ons vergaan en we zullen lachen en juichen. Er zal een moment van weerzien zijn, zoals twee geliefden elkaar na lange tijd kunnen weerzien en omhelzen: zo zal het ook de gemeente als de Bruid van Christus vergaan.
Maar die korte tijd kan lang duren – en in onze beperkte tijdsbeleving duurt die ook lang. En wij voelen ons vaak Godvergeten en Godverlaten. Waar is God, op wie jullie wachten? Zo horen wij buiten en binnen in ons. Die korte tijd is een God-loze tijd, precies zoals veel mensen ervaren. Mensen ervaren het leven inderdaad vaak als een ruimte zonder God – en Bonhoeffer voorzag, dat de religiositeit, zoals die in zijn tijd nog alom bestond, zou verdwijnen en dat mensen zullen leven alsof er geen God is (etsi Deus non daretur). Natuurlijk zijn er nog kerken, zult u zeggen, en we hebben het hier vanmorgen toch over God? En je hoort mensen vaak zeggen: er is toch meer tussen hemel en aarde? En: God is er ook nog!
Dat is allemaal waar, maar laten we ons als gemeente van Christus in deze tijd goed realiseren, dat wij in de wereld staan, zoals de leerlingen van Jezus, die omhoog staarden omdat Hij was weggegaan en dat in hun oren klonk – en als echo ook in onze oren: nog een korte tijd en je zult Mij niet zien. Je zult Mij niet zien, geen spoor van God, geen zichtbare of tastbare nabijheid. Kijkend naar de onderkant van een wolk – alleen op de wereld.
En toch: blij en vol vreugde, want “al heeft Hij ons verlaten, Hij laat ons niet alleen”. Zo klinkt de tekst van een prachtig lied. En Johannes begint daar ook over te stotteren en hij vergelijkt het met de geboorte van een kind...o wee, o wee, wat een pijn en moeite, maar als het kind er is, dan is er opluchting en blijdschap. En zo leeft de gemeente van Christus toe naar die nieuwe tijd en die nieuwe wereld, nog vaak onzichtbaar en verborgen, maar wel wenkend als een precpectief. En het is de Geest van God zelf, de Geest van Christus, die ons geschonken is om daaruit en daarmee te leven, in deze korte tijd.
Maar er is nog iets anders, waar ik even samen met u bij wil stilstaan en dat gaat over de zondvloed, die ineens opduikt in die eerste brief van Petrus. Over de zondvloed wordt veel gespeculeerd. Pas stond er een interview in Trouw met verschillende beginnende predikanten en één van hen had tijdens de studie opgestoken, dat er wel 1600 zondvloedverhalen bestaan,- en dat wijst er op, dat er sprake is van een soort collectieve herinnering aan een wereldwijde catastrofe of de angst daarvoor - maar dat er natuurlijk maar één de echte en ware was en die was in de Bijbel terechtgekomen. Toen hoorde ik een klein krakje in mijn klomp, want dat is wel een erg naïeve voorstelling van zaken. Volgens mij gaat het er om, dat we in de Bijbel te maken hebben met een eigen en heel bijzondere interpretatie van dat gebeuren of van die mythe. Het gaat immers vooral om de theologische duiding! En de hoofdlijn is dan, dat de vloed een reiniging van de aarde of liever een wegvagen van het kwaad is. Het oude heeft geen toekomst meer; God had zelfs spijt dat hij de schepping in het leven had geroepen en zo wilde Hij eens schoon schip maken. En in een boot komt dan de nieuwe mensheid aan de oever van een nieuwe toekomst terecht. We geloven het bijbelse zondvloedverhaal niet omdat er (in de Bijbel) een accurater verslag van dat gebeuren wordt gegeven, dat de historische feiten beter gedocumenteerd zijn enzo – nee, het gaat om het profetische getuigenis ervan of erdoorheen: de oude wereld gaat voorbij en de nieuwe is in aantocht! En dat is wat wij zullen horen en willen geloven! En daarom is Petrus ook helemaal niet geïnteresseerd in de vraag of alle dieren wel in de ark pasten en waar de ark nou precies landde en dat het zo belangrijk is om daar een expeditie naar toe te sturen om zo aan te tonen, dat de Bijbel echt gelijk heeft enzo...nee, daar schrijft Petrus niets over: hij maakt een vreugdesprong naar de Doop en hij zegt: zo is het nu ook met de Doop: de oude mens gaat kopje onder en de nieuwe staat op – het doopvont als een miniatuur zondvloed, maar ook meteen de meest eigenlijke en echte (zondvloed), want daar gaat het telkens weer om, dat we beseffen, dat we van het oude leven zijn overgegaan naar het nieuwe. Ook al trekt het oude ons nog vaak aan of trekt het aan ons als verleiding of als gewoonte – we hebben de blik voortaan anders gericht: naar voren, naar boven, toekomstgericht, want in principe zijn we aan een nieuw leven begonnen.
O ja, dat is ook vaak nog een vraag: en al die mensen dan, die toen leefden- ja, al die mensen, die voor Christus leefden, vallen die nu letterlijk allemaal buiten de boot? Die vraag komt ook wel eens op ons af, dat mensen zeggen: hoeveel mensen hebben nooit het evangelie gehoord, nu niet en alle eeuwen door niet...zullen die mensen verloren zijn, zoals de mensen van de zondvloed?
En dan trekt Petrus zijn meest universele en kosmische registers open en verkondigt, dat de Opgestane zichzelf vertoond heeft aan de geesten in de gevangenis, d.w.z. alle doden van de vorige generaties en van voor de vloed worden bevrijd van hun onwetendheid, van hun gebonden-zijn aan de dood en het kwaad en Jezus zegt: Sta op uit de doden en de Christus zal over u lichten...kom met Mij mee, achter Mij aan en dans met Mij naar het licht en zij kwamen en komen achter Hem aan, ja als een Magneet trok Hij hen aan en met zich mee en zo dansen zij in het licht van Gods vriendelijk aangezicht.
Is het christelijk geloof een bekrompen en bangmakend geloof? Wel, misschien is het er wel van gemaakt, maar als we Johannes en Petrus een beetje goed hebben begrepen, dan ken ik geen blijer-makend en universeler geloof dan dit.
Opnieuw beginnen
Preek gehouden op de 5e zondag van Pasen (Cantate=Zingt) 29 april 2018 in de Oude Kerk te Meppel n.a.v. Genesis 6: 5-22
Opnieuw beginnen
Als we de oerverhalen van Genesis lezen dan begin je natuurlijk allereerst aan de oertijd te denken. Maar als we dat gedaan hebben dan kunnen de boeken van de archeologie, paleontologie en geologie weer dicht, want hier (in het schip van de kerk) beginnen we in te zien, dat het oerverhalen zijn, die iets wezenlijks over iedere tijd onthullen. Het gaat niet zozeer om een eenmalig gebeuren in een ver verleden, maar om een doorlichting van onze eigen werkelijkheid, om de actualiteit van vandaag!
Er wordt iets wezenlijks over de mensheid gezegd, namelijk dat zij gevaar loopt om het leven op aarde onmogelijk te maken. Mensen ontwikkelen zich tot krachtpatsers en alles-kunners, zij ontwikkelen techniek en ze maken instrumenten en wapens, om het leven te vergemakkelijken, om voedsel en huizen te hebben, maar ook wapens en motoren om zich te beveiligen en afstanden te overbruggen. Kortom, de mens is of wordt een cultureel wezen en hoe goed bedoeld ook, uiteindelijk loopt het uit op een fiasco, zo vertelt Genesis.
De wereld loopt over van overmoed en de problemen stapelen zich op en er is geen redden meer aan. Klimaatverandering, wapenwedloop, kernwapens, smeltende ijskappen – wij brengen met elkaar het leven op de aarde in gevaar en als we zo doorgaan komen we om in onze eigen vervuiling en wordt frisse lucht schaars. Wie dan nog ‘na ons de zondvloed’ roept roept inderdaad over zich af, waarvoor hij vreest of voor wegloopt.
Zo was de schepping niet bedoeld. Het moet anders. Het roer moet om. Hoe zou het worden, als we nog eens helemaal overnieuw konden beginnen?
Dan komt het verhaal van Noach, de ark en de dieren om de hoek kijken. Als een vingerwijzing naar een nieuw begin. Plan B, maar zonder uit te wijken naar een andere planeet. Nee, hier en nu opnieuw beginnen.
De oude wereld gaat voorbij en de nieuwe is in aantocht! In alle tijden zien we daar fragmenten van: van zondvloedgebeurtenissen en van ark-fragmenten: tijden van oorlog en depressie kun je ook als een zondvloed(en) typeren: niets is zeker, alles wankelt en je bent je leven niet zeker. Maar er is ook altijd de ark van nieuwe hoop, leven en toekomst. In alle tijden zijn daar voorbeelden van en ook in ons eigen leven doet zich dat herhaaldelijk voor.
Er zit nog een verdieping in het zondvloedverhaal en daar wijst de apostel Petrus ons op: hij maakt een vreugdesprong naar de Doop en hij zegt: zo is het nu ook met de Doop: de oude mens gaat kopje onder en de nieuwe staat op – het doopvont als een miniatuur zondvloed, maar ook meteen de meest eigenlijke en echte (zondvloed), want daar gaat het telkens weer om, dat we beseffen, dat we van het oude leven zijn overgegaan naar het nieuwe. Ook al trekt het oude ons nog vaak aan of trekt het aan ons als verleiding of als gewoonte – we hebben de blik voortaan anders gericht: naar voren, naar boven, toekomstgericht, want in principe zijn we aan een nieuw leven begonnen. En zo is het dus bovenal een Paasverhaal!
O ja, dat is ook vaak nog een vraag: en al die mensen dan, die toen leefden- ja, al die mensen, die vóór Christus leefden, vallen die nu letterlijk allemaal buiten de boot?
Daar gaat Petrus ook op in, als hij in H3 van zijn 1e brief schrijft:
Dat Hij (Christus) aan de geesten in de gevangenis gepredikt heeft, |
20 |
namelijk aan hen die voorheen ongehoorzaam waren, toen God in Zijn geduld nog eenmaal wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark gebouwd werd, waarin weinige – dat is acht – mensen behouden werden door het water heen. |
21 |
Het tegenbeeld daarvan, de doop, behoudt nu ook ons. door de opstanding van Jezus Christus, |
22 |
Die aan de rechterhand van God is, opgevaren naar de hemel, terwijl de engelen, machten en krachten Hem onderworpen zijn. |
Die vraag komt ook wel eens op ons af, dat mensen zeggen: hoeveel mensen hebben nooit het evangelie gehoord, nu niet en alle eeuwen door niet...zullen die mensen verloren zijn, zoals de mensen van de zondvloed?
En dan trekt Petrus zijn meest universele en kosmische registers open en verkondigt, dat de Opgestane zichzelf vertoond heeft aan de geesten in de gevangenis, d.w.z. aan alle doden van de vorige generaties en van voor de vloed en dat zij worden bevrijd van hun onwetendheid, van hun gebonden-zijn aan de dood en het kwaad en Jezus zegt: Sta op uit de doden en de Christus zal over u lichten...kom met Mij mee, achter Mij aan en dans met Mij naar het licht en zij kwamen en komen achter Hem aan, ja als een Magneet trok Hij hen aan en met zich mee en zo dansen zij in het licht van Gods vriendelijk aangezicht.
Is het christelijk geloof een bekrompen en bangmakend geloof? Wel, misschien is het er wel van gemaakt, maar als we Genesis en Petrus een beetje goed hebben begrepen, dan ken ik geen blij-makender en universeler geloof dan dit.
Ik eindig met een gedicht van Jacobus Revius, de bekende (?) dichter uit de 17e eeuw, die ook ‘’t En zyn de Joden niet’ (gelezen in de Goede Vrijdagdienst) gemaakt heeft. Het is een mono-sylabisch gedicht, d.w.z. ieder woord bestaat uit slechts één lettergreep, zoals boom, vis, vuur. Ik ken dit gedicht vanuit mijn jeugd, omdat mijn vader het van tijd tot tijd graag voorlas. Hier komt het:
“Hoog en lang,
Diep van gang,
Breed en stark
Was de Ark:
Daar in klam
Sem en Cham,
Met zijn Broer,
Vaêr en Moer,
En nog drie
Wijfs daar bie.
Al het vee
Had daar stee,
Hert en Hind',
Brak en Wind',
Peerd en Os,
Haas en Vos,
Beer en Leeuw,
Roek en Spreeuw,
Los en Das
Hier ook was.
Uil en Aap,
Bok en Schaap,
Ooi en Ram
Daar in klam.
Hen en Haan,
Specht en Kraan,
Duif en Pauw,
Meerl en Kauw,
Mus en Vink
Daar in gink.
Raaf en Gier
Vond men hier.
Kraai en Snip
Sprong in 't schip.
Valk en Struis
Lag daar t'huis.
Draak en Slang
Men hier dwang.
Hond en Kat,
Muis en Rat,
Kwaad en goed,
Fel en zoet,
Groot en klein,
Vuil en rein;
Al wat vloog
In het droog,
Al wat kroop,
Of zijn loop
Had op 't land
Kwam ter hand.
Wat men niet
In en liet
Mens en Beest
Gaf de geest
In de grond,
Om de zond',
Die het al
Bracht ten val.
Paar en paar
Steeg daar naar
Weer van boord,
Na Gods woord,
Die liet af
Van zijn straf.
Hem, de Heer,
Zij de eer”.